Hoofdstuk 4 Socialisatie
Hoofdstuk 4 Socialisatie


Socialisatie is het proces van adaptatie en integratie van nieuwkomers binnen een menselijk verband, waarin cultuur-overdracht van de ene generatie op de volgende een centrale rol speelt (Zwaan, 1993). Het gezin is de instelling waaraan de samenleving deze complexe en delicate zaak toevertrouwt. Maar de samenleving blijft over de rug van de ouders meekijken. Uit politieke en wetenschappelijke hoek zijn bezorgde geluiden te horen over de onvolkomenheden van het socialisatieproces in het gezin.


In de politieke kringen in Nederland heeft bijvoorbeeld CDA-politicus Heerma twijfels over het functioneren van het moderne gezin. Hij hecht grote waarde aan de socialisatie in het gezin omdat dat de bakermat van goed burgerschap is. Zijn bezorgdheid over het functioneren van het gezin in dit opzicht is zelfs zo groot dat hij pleit voor een minister van gezinszaken. De voormalige minister van justitie, Sorgdrager signaleert een groeiende criminaliteit als gevolg van het tekortschieten het gezin. Zij legt een verband tussen de misdaadcijfers en ouders die geen grenzen meer durven stellen aan hun kinderen en in allerlei zaken te toegeeflijk zijn. Haar voorganger, Hirsch Ballin, luidde al enige jaren geleden de noodklok over de normvervaging van de Nederlandse jeugd. Hij riep de school op om een actievere rol bij de socialisatie van leerlingen te spelen omdat het gezin zijn opvoedende taken niet alleen aankon. Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zijn door de Amster-damse wethouder van der Giessen plannen ontvouwd om kinderen vanaf de vroegste jeugd te volgen om zo crimina-liteit te voorkomen. In hoofdstuk zes zal ik nader ingaan op opvoeding en criminaliteit.


Onder de politici heerst angst voor normloosheid. Deze angst wordt ook in de wetenschap geuit en onderzocht. In Nederland heeft Langeveld in 1952 een onderzoek gepubliceerd over de maat-schappelijke verwildering der jeugd. Een van de conclusies is dat het de massajeugd ont-breekt aan `een in de diepte van het eigen wezen gelegen zin en vormgevend principe van subjectieve zelf- en we-reldopvatting' (gecit. In: Bakker, Ter Bogt en De Waal, 1993). Over de hedendaagse jongeren wordt nu dezelfde klacht geuit, waarbij de massajeugd nu tot `generatie Nix' is omgedoopt. De oorzaak wordt nu gezocht bij de opvoedingsonzekerheid van ouders. Zij durven geen grenzen meer te stellen en kunnen of willen geen structuur aanbrengen in het leven van hun kinderen, zo leest men in krantenartikelen en in diverse publicaties.


Het gezin is bij uitstek het instituut gebleven waaraan de samenleving het grootbrengen van kinderen heeft toevertrouwd. Die socialisatiefunctie is in essentie niet gewijzigd, al stelt de huidige maatschappij natuurlijk heel andere eisen aan haar toekomstige leden dan vroeger het geval was. Iedere samenleving heeft echter om die reden belang bij de kwaliteit van de gezinsop-voeding. (Damsma, 1993:13-15) De voornaamste functie van het socialisatieproces is het in staat stellen van opgroeiende kinderen om deel te hebben aan het altijd relatief beperkte milieu van herkomst en vervolgens later als volwassene te kunnen functioneren binnen de ruimere samenleving en cultuur. Omgekeerd, gezien vanuit de samenleving, is de belangrijkste functie van socialisatieproces dat de samen-leving voorzien wordt van nieuwe leden die deze samenleving en cultuur kunnen voortzetten en verder ontwikkelen. De prioriteiten, activiteiten en keuzes van ouders worden, in verschillende mate en op verschillende manieren, beperkt door de sociale posities die gezinnen innemen. (Belsky in: Arendell, 1997). Kohn ziet dit als volgt: ouders voeden hun kinderen op, op een zodanige wijze dat ze later goed functioneren in de maatschappij. Ouders uit de lagere klassen zien hierbij gehoorzaamheid en conformiteit als een essentieel element, terwijl ouders uit midden- en hogere klassen juist zelfbepaling als belangrijk beschouwen. Amerikaanse ouders leggen bijvoorbeeld de nadruk op onafhankelijkheid en `self-reliance', oftewel zelfredzaamheid. Deze nadruk op autonomie zou van nut zijn voor het leven in de Amerikaanse samenleving met zijn competitieve kapitalistische economie en individualisti-sche ethiek, vooral in de midden- en hogere klassen (Arendell, 1997).


Heerma noemde het gezin de bakermat van goed burgerschap. In onze moderne multiculturele maatschappij is het echter steeds moeilijker om tot overeen-stemming over de inhoud van `goed burgerschap' te komen. Naar Marokkaanse en Turkse maatstaven bijvoorbeeld is de Nederlandse maatschappij en opvoeding erg vrij. Marokkaans en Turks `goed burgerschap' heeft een andere inhoud, gestoeld op traditionele waarden als gehoorzaamheid en respect voor ouderen, terwijl in de Nederlandse samenleving autonomie en individualiteit hoog aangeschreven staan. De socialiserende taak van gezinnen wordt heel verschillend opgevat.


Uit onderzoek van Rispens, Hermanns en Meeus (1996) komt naar voren dat Nederlandse ouders vooral de ontwikkeling van autonomie en sociaal gevoel nastreven met behulp van overleg en onderhandeling. Aan conformiteit, prestatiegerichtheid, slim zijn en je ouders gehoorzamen wordt veel minder belang gehecht. Van den Brink (1997) signaleert vier gezinstypen, waarbij de communautaire gezinscultuur langzamerhand de overhand krijgt. Dit type gezin bestaat uit gelijkwaardige individuen waarbij persoonlijke verschillen gerespecteerd worden. Men onderhan-delt over beslissingen en de opvoeding wordt niet beschouwd als een morele, maar als een psychologische opgave met de nadruk op de liefdevolle ondersteuning van kinderen. De ouders hebben echter wel de eindverantwoordelijkheid en stellen duidelijke grenzen. Doornenbal (1996) bespreekt een aantal problemen die deze gelijkwaardigheid van individuen in een gezin met zich meebrengt. Ouders moeten zowel een persoonlijke invulling geven aan de opvoeding, maar tegelijkertijd open staan voor onderhandeling over deze ideeën. Ten tweede moeten ouders gelijkwaardig zijn aan hun kinderen, om onderhandeling mogelijk te maken. De ouders hebben echter de opvoedingsverantwoordelijkheid en zijn hierop aan te spreken, en hebben dus meer macht. Ten derde moeten ouders doen wat `het beste voor kinderen' is. Kinderen moeten tot een zelfgekozen zelfstandig volwassen leven komen, maar ook moeten ze leren rekening te houden met de sociale regels van de gemeenschap. Waar Van den Brink dit communautaire gezinstype als het belangrijkste ziet, denkt DuBois dat het hier gaat om een mengvorm, een tussenstap van de ouderwetse bevelshuishouding en het moderne onderhandelingshuishouden. Zij ziet een beweging naar steeds meer onderhandeling, waarbij echter ook van een steeds hogere mate van zelfcontrole uitgegaan moet worden. Er wordt meer zelfcontrole van kinderen verwacht, waarmee zij zich tegelijkertijd los maken van regels van buitenaf (in: Grotenhuis en Van der Zwaard, 1997).


De ontwikkeling van deze onderhandelingsstijl hangt samen met de bewuste keuze voor kinderen. In Nederland gebruikt 74% van de vrouwen van 18 tot 42 jaar een methode om zwangerschap te voorkomen, wat het krijgen van kinderen tot een belangrijke beslissing maakt. Ouders krijgen weliswaar minder kinderen, maar deze krijgen steeds meer aandacht. Ouders weten dat zij van groot belang zijn voor de psychische ontwikkeling van hun kinderen en dat fouten in de vroege jeugd tot latere problemen van en met kinderen kunnen leiden. De mogelijkheid om te kiezen voor kinde-ren heeft de verwachtingspatronen van kinderen en ouders met betrekking tot elkaar ingrijpend gewijzigd. Wanneer aan kinderloze echtparen wordt gevraagd wat zij verwachten van het hebben van kinderen, wordt door vier van de vijf geantwoord: `geluk' (Zwaan 1993). Economisch profijt wordt van kinderen niet meer verwacht. Deze overgewenstheid, gecombineerd met een onderhandelende opvoedingsstijl veroorzaakt verwende kinderen en radeloze ouders, zo stellen onder andere Schöttelndreier en Zöllner. De hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Verhulst geeft als mening over de moderne opvoeding: `tolerantie met de geur van verwaarlozing' (in: Schöttelndreier, 1996). Ouders zouden er teveel op uit zijn om het `leuk' te houden, met behulp van consumptiegoederen en televisie. Van den Brink wijst er echter op dat ouders wel degelijk eisen stellen. Kinderen moeten steeds langer onderwijs volgen en er wordt veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Ouders vinden de toekomstige maatschappelij-ke positie van hun kinderen van groot belang en proberen hen met een zo breed mogelijk pakket van vaardighen uit te rusten.


Om deze ontplooiing van het kind zo goed mogelijk te laten verlopen, wordt steeds meer gebruik gemaakt van professionele hulp en kennis. Door deze bemoeienis van buitenaf ziet Lasch de opvoeding als onderworpen aan de willekeur van de wetenschap. De wetenschap bepaalt hoe ouders hun kinderen het beste kunnen opvoeden en draagt uit dat ouders niet zonder deze kennis kunnen. Deze ideeën veranderen ook met enige regelmaat waardoor ouders niet meer weten wat `het beste' is en afhankelijk van de professionals worden. Lasch ziet een proces waarbij ouders conflicten uit de weg gaan en het werkelijke opvoeden aan anderen overlaten, zoals in hoofdstuk 2 al is beschreven. In Nederland wordt in dit verband gesproken over opvoedingsonzekerheid. Deze opvoedingsonzekerheid zou niet alleen teweeggebracht zijn door de stroom van adviezen, maar ook door het wegvallen van de steun die vroeger gegeven werd door familie en buren. Rispens, Hermanns en Meeus vonden in hun onderzoek naar deze opvoedingsonzekerheid (1996) dat hedendaagse ouders het opvoeden wel moeilijk vinden, maar dat zij er zichzelf wel toe in staat achten.


Waar Lasch een invasie van het gezin ziet stelt Popenoe dat "the main reason that the state took over aspects of socialization to begin with -a process with which most families were in agreement- was the family's unwilling-ness or instability to do the job." Ouders denken volgens hem alleen aan eigen belangen en vinden het best als de staat deze taak overneemt en kinderen zijn daar de dupe van. Zij zouden weinig contact hebben met ouders en veel last ondervinden van spanningen en psychische problemen.


Uit onderzoek blijkt Popenoe’s scenario in Nederland niet van toepassing te zijn. Ouders besteden veel tijd en geld aan hun kinderen en de relaties tussen jongeren en ouderen zijn over het algemeen intensief en voor beide partijen zinvol en bevredigend. Met de overgrote meerderheid van de Nederlandse kinderen en jongeren gaat het goed tot zeer goed (Bakker, ter Bogt, De Waal, 1993).


De angst van de politici over normvervaging en wegvallen van de socialiserende functie van gezinnen lijkt dus niet te worden bevestigd door onderzoek. Hierbij moet wel worden aangetekend dat het hier soms gaat om onderzoek met behulp van zelfrapportage (bijv. Bakker, Ter Bogt en De Waal), dus het kan dan dat gedrag van jongeren, dat zijzelf als positief beoordelen, door anderen, lees volwassenen, als negatief gezien kan worden. De socialiserende functie van gezinnen is niet aan het afbrokkelen, maar aan het veranderen. Ouders gebruiken moderne vormen van socialisatie, met gebruik van zelfstandig bepaalde normen. Ook hier kan het dus gebeuren dat deze normen niet als zodanig herkend worden door de buitenwereld, maar dat wil niet zeggen dat er niet meer opgevoed wordt.
Nederlandse kinderen worden dus wel gesocialiseerd, maar er is geen vastgestelde norm meer over hoe die socialisatie uitgevoerd moet worden. Mogelijk zal het socialiseren in de toekomst wel een probleem worden , omdat ook vrouwen zichzelf financieel moeten kunnen onderhouden en voor hun eigen pensioen moeten gaan zorgen. Het volgende hoofdstuk gaat over de huidige taak- en rolverdeling tussen mannen en vrouwen, om in het laatste hoofdstuk terug te komen op een specifiek element van normvervaging, de jeugdcriminaliteit.