De zorgwekkende staat van het moderne gezin wordt door Lasch en Popenoe gekoppeld aan het individualiseringsproces. Lasch beschrijft het individualiseringsproces in psycho-analytische termen. Zijn diagnose is dat wij naar een narcistische samenleving op weg zijn. Popenoe geeft geen aandacht aan intrapsychische processen, hij richt zich louter op externe invloeden. Naar zijn mening heeft de verzorgingsstaat een belangrijk deel van de functies van het gezin overgenomen, en hierdoor zijn de onderlinge betrekkingen in het gezin ondergraven.
Lasch ziet de opkomst van een narcistische persoonlijkheid, als gevolg van het groeiende onvermogen van het gezin om zijn leden te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Hij schetst een historische ontwikkeling waarin aan het einde van de achttiende eeuw een nieuwe stijl van huiselijk leven is ontstaan. Dit burgerlijk gezinssysteem schept psychologische voorwaarden die de opkomst van een nieuwe, ego-centrische persoonlijkheid in de hand werken. Dit gezin draait om het kind, wat de opvoeding zowel moeilijker als intenser maakt. Het gezin raakt geïsoleerd van de rest van de samenleving, waarmee het ook ver-vreemd van de rest van de wereld. In de loop van de twintigste eeuw wordt de opvoeding steeds veeleisender en gaan steeds meer experts zich hiermee bemoeien, waardoor ouders onzekerder worden en meer naar de achtergrond verdwijnen. Volgens Lasch laten ouders de opvoeding over aan experts en groeien kinderen nu op zonder aandacht van hun vader en moeder. Deze kinderen koesteren onmogelijke fantasieën omdat zij in hun ouders wel rolmodellen hebben, maar deze staan op zo'n verre afstand, dat de kinderen hun ideeën over die rollen niet kunnen toetsen aan de werkelijkheid.
Lasch baseert zich voor zijn analyse op inzichten van Melanie Klein. In haar psychoanalytische praktijk ontdekte zij het belang van objectrelaties. Het kleine kind gaat al heel jong relaties met de omgeving aan, waarbij het ervaart dat zijn wensen vervuld, maar ook gefrustreerd worden. De moeder wordt waargenomen als een instantie die goede en teleurstellende responsen geeft. Zij wordt door het kleine kind als een `verbrokkeld' lichaam gezien, waarbij borst of hand als `losse' objecten worden gezien. Als in een later stadium de moeder als een geheel en onafhankelijk object waargenomen kan worden, treedt de vader in beeld en gaat de relatie tussen de ouders een belangrijke rol spelen. Conflicten zijn in deze fase onontkoombaar en de oplossing ervan leidt tot identificatie met de ouder met wie dit conflict speelde. Aandacht en conflict dragen bij aan de vorming van de persoonlijkheidsstructuur. Lasch constateert dat moderne ouders de overgang tussen jeugd en volwassenheid makkelijk willen laten verlopen door een koele houding aan te nemen tegenover hun kinderen. Door deze emotionele terughoudendheid willen zij het generatieconflict voorkomen. Het lijkt dan alsof alles soepel loopt, maar de aan dit conflict ten grondslag liggende psychische problemen zijn hiermee helemaal niet opgelost. Zij bestaan voort op een primitiever niveau. Het kind fantaseert ouders die wel aanwezig, oplettend en restrictief zijn. De `afwezigheid' van de ouders bezorgt het kind dan ook een chronische angst voor straf. Als gevolg hiervan groeien kinderen op tot mensen die voortdurend op zoek zijn naar bevestiging door anderen. Zij zijn uit op eigen winst, kunnen ver-langens niet uitstellen en willen deze onmiddellijk bevredigd zien en zij zijn niet in staat tot het aangaan van betekenisvolle relaties en verkeren in een staat van chronische depressie. Volgens Lasch heeft dit de bereidheid om deel te nemen aan de samenleving en het vermo-gen om offers te doen voor het algemeen belang vernietigd, waarmee kinderen (en later dus ook volwassenen) tot een gevaar voor de samenleving worden. Lasch ziet weliswaar een individualistisch persoonlijkheidstype, het individu dat geheel gestuurd wordt door eigen wensen, maar stelt dat juist dit individu extreem afhankelijk is van de staat, het bedrijfsleven en andere bureaucratische instel-lingen. De moderne mens wordt geheel gestuurd door de samenleving, omdat hem alle mogelijkheid tot zelfsturing en zelfcontrole uit handen is genomen.
Popenoe stelt dat individualistische waarden het gezin bedreigen. Hij illustreert dit aan de hand van de positie van het gezin in Zweden. Dit land is in zijn ogen het verst gevorderd in het individualiseringsproces. De indicatoren hiervan zijn de lage aantallen huwelijksluitingen en de hoge aantallen ongehuwd samenwonenden, echtscheidingen en een-oudergezinnen. Er zijn steeds meer eenpersoons-huishoudens en gezinnen worden steeds kleiner. Zijn voorspelling is dat huwelijken geen enkele betekenis meer zullen hebben, en dat sexuele en sociale relaties steeds meer tot wille-keurige liaisons worden. Net als Lasch constateert hij dat men niet meer kiest voor diepgaande relaties. Er zijn geen algemeen aanvaarde normen meer voor de rollen van man en vrouw en voor de socialisatie van de kinderen. Deze worden per gezin afgesproken. Vooral de zoek-tocht van vrouwen naar zelfontplooiing brengt het gezin ernstig in gevaar, doordat zij dan (vaak) niet meer beschikbaar zijn voor man en kinderen, zo stelt hij. Popenoe ziet het individualisme waarin de nadruk ligt op zelfontplooiing en het nastreven van individuele doelen als tegenpool van het gezinsleven. Dit individualisme en het gezinsleven zijn met elkaar in tegenspraak en in competitie. Het streven naar zelfontplooiing heeft tot gevolg dat relaties niet meer worden aangegaan om kinderen te verwekken, maar om emotionele steun te vinden, iets waar kinderen niet voor nodig zijn, of die dit zelfs in de weg kunnen staan. Vrouwen die wel kinderen hebben, zijn hiermee niet tevreden en willen carrière maken, waarbij de kinderen op de tweede plaats komen. Door deze emotionele functie van het huwelijk wordt er sneller gescheiden. Hier ga ik nader op in hoofdstuk drie. Een ander gevolg van de individualisering is, volgens Popenoe, het afnemen van gezinsactiviteiten. Gezinsleden eten niet meer gezamenlijk en delen hun tijd in naar eigen wens zonder rekening te houden met elkaar. Deze gezinsinterne processen worden, zo stelt hij, versterkt door de Zweedse overheid. Zij treft allerlei voorzieningen opdat ouders de vrijheid hebben om te werken en eigen doelen na te streven, maar zij vergeet ouders op hun verantwoordelijkheid jegens hun kinderen te wijzen. Kinderen zijn hier vervolgens de dupe van.
Lasch ziet een individualisme dat als gevolg van ontwikkelingen in het gezin tot stand is gekomen. Ouders zijn een bepaald gezinsmodel gaan koesteren, wat uiteindelijk een individualistisch persoonstype heeft voortgebracht. Popenoe ziet het individualisme als de tegenpool van het gezinsleven, en hij stelt dat de overheid het individu op zijn verantwoor-delijkheid moet wijzen, en individualisering moet tegengaan. Beiden zijn zij van mening dat in de moderne maatschappij mensen slechts hun eigen belangen nastreven.
Ook in Nederland leeft de gedachte dat mensen nog slechts in staat en bereid zijn al calculerend hun eigen privé-belangen na te jagen. De verzorgingsstaat zou de burger lui en berekenend hebben gemaakt en het vermogen tot zelfzorg zou verloren gegaan zijn. In de media is deze stelling vaak terug te vinden, vooral bij bewindvoerders. Van den Akker, Cuyvers en De Hoog (1992) stellen dat die politici echter van een verkeerde definitie van individualisme uitgaan. Het streven van de overheid naar een transformatie van de verzorgingsstaat naar een zorgzame samenleving is gebaseerd op de opvatting dat individua-lisme gelijk staat aan egoïsme. Sectoren van zorg, verzorging en welzijn zijn domeinen van de overheid geworden, waardoor sociaal samenbindende instellingen en verbanden die het particulier initiatief van de burgers zelf waren, hun betekenis verliezen. Wat overblijft is een geatomiseerde samenleving. Om de burger zijn zelfverzorgend vermogen terug te geven moet de overheid zich terugtrekken, zo is dan de redenering. De geatomiseerde samenleving kenmerkt zich door een afname van algemene betrokkenheid van burgers op elkaar, gemeten aan de daling van het aantal echtparen met kinderen en de omvang van het aantal (echt)scheidingen. Andere verschijnselen zijn een toenemende (opvoedings)onzekerheid door het wegvallen van de traditionele sociale verbanden, een nadelige invloed van de emancipatie van vrouwen, die leidt tot meer arbeidsparticipa-tie en een andere invulling van de rol van moeder en partner en veranderende gezagsverhoudingen, ook tussen ouders en kinderen, wat heeft geleid tot de onderhandelingshuishouding.
Een andere opvatting van individualisering luidt dat het individu zich bevrijd heeft uit het web van strikte sociale controle en uit starre normen en waarden. Hierdoor ontstaat een `nieuwe' mens. Bij dit laatste wordt echter wel vergeten dat nieuwe vrijheden ook nieuwe verplichtingen oproepen, terwijl oude afhankelijkheidsrelaties worden vervangen door nieuwe.
Te Kloeze (1996) stelt dat er nog een variant is waarbij de essentie van het individualiseringsproces, de bewustwording van de betekenis van de eigen persoonlijkheid, overeind blijft zonder dat dit ten koste gaat van een ander. Hij noemt dit associatie. Hierbij staan de zelfontplooiing en de waarde van het individu in een wederkerige verhouding tot de ander. Te Kloeze: "Individualisering betekent dat vanzelfsprekendheden en traditioneel vastliggende patronen met betrekking tot gedragingen, opvattingen en verwachtingen ter discussie worden gesteld. Het individu gaat zich het recht voorbehouden eigen keuzen te maken, die hij/ zij vindt passen bij de eigen persoonlijkheid en de eigen voorkeuren. Traditie, sleur en ge-woonten worden losgelaten."
Zwaan (1993) stelt dat het individualisme is verankerd in de geschiedenis van het westerse gezin. Aangezien het gezin van oudsher de voornaamste verwantschapseenheid is, is het altijd vanzelfsprekend geweest dat pasgehuwden een apart en zelfstandig huishouden oprichten. Er wordt een groot belang gehecht aan het zelfstandig zijn van volwassen geworden kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders wordt ingeperkt zodra kinderen huwen. Het gezin heeft zich in de loop van de tijd steeds meer afgeschermd en verzelfstandigd ten opzichte van invloeden vanuit de ruimere familie, de buurt en de kerk. De materiële en morele afhankelijkheid van deze drie verbanden is zwakker geworden, vooral onder invloed van de sterk gestegen welvaart en de opkomst van de verzorgingsstaat, die gunstige condities hebben geschapen voor deze relatieve verzelfstandiging. Het moderne gezin biedt meer ruimte voor individualisering van de leden, zowel in de zin van een eigen 'privacy' binnen het gezin als in de zin van ruimte voor individuele emotionele ontwikkeling.
Deze verschillende visies op individualisering en gezin zijn aan de hand van empirische gegevens te vergelijken. Jongeren van nu zouden volgens Lasch en Popenoe geen diepgaande en exclusieve relaties meer aan willen gaan. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt echter dat jongeren in 1995 als de belangrijkste waarden in volgorde van prioriteit een gelukkig gezinsleven, behulpzaam zijn voor andere mensen, het hebben en opvoeden van kinderen, studeren en vergaren van kennis en zelfontwikkeling noemden. Vergeleken met 1993 zijn de gezinswaarden zelfs belangrijker geworden. Het gezin blijft dus populair onder jongeren, en er is nog steeds een voorkeur voor een vaste partner en kinderen. Aan de relatie met die vaste partner worden wel nieuwe eisen gesteld. De functie van relaties verschuift van materieel overleven naar een meer interpersoonlijke verhouding met de nadruk op de emotionele steun die partners elkaar kunnen verlenen. Zoals Popenoe al stelde lijkt het huwelijk dan inderdaad geen maatschap-pelijke institutie meer te zijn, maar schept het vooral een kader van wederzijdse betrokkenheid. De grotere vrijheid heeft de betrokken-heid op elkaar dus juist vergroot. Het is echter niet zo dat stellen daarom geen kinderen meer zouden nemen. Het CBS heeft een prognose opgesteld dat er over 20 jaar nog net zoveel gezinnen zullen zijn. Dat gezinnen kleiner zouden worden, blijkt een vertekening in de statistieken te zijn. Er vindt een daling plaats van het gemiddelde aantal gezinsleden per huishouden door de stijging van de eenpersoonshuis-houdens. Dat deze groep huishoudens uit verstokte vrijgezellen zou bestaan is ook al een misverstand. De groei van deze groep wordt veroorzaakt door het toenemende aantal bejaarden en alleenwonende jongeren. De verlenging van de levensduur en de ongelijke levensverwachting voor mannen en vrouwen zorgt voor een groeiende groep weduwen. Een ander gedeelte van deze groep eenpersoonshuishoudens bestaat uit jongeren die steeds vaker een periode op zichzelf wonen, voordat zij gaan samenwonen of trouwen.
Volgens Popenoe brengen gezinsleden steeds minder tijd met het grotere gezinsverband (grootouders, tantes, ooms, enz.) en met elkaar door, omdat hier ook individuele wensen en verlangens voor zouden gaan. Te Kloeze (1996) heeft onderzoek gedaan naar de vrijetijdsbe-ste-ding van gezinnen. De door hem onderzochte gezinnen brengen de vrije tijd inderdaad minder door met omringende anderen, zoals familie en buren, maar er wordt wel tijd besteed in het kerngezin. Ook binnen dit gezin vindt echter individualisering plaats. De leden van het gezin ontwikkelen ten opzichte van elkaar individuelere vrijetijdspatronen. Popenoe ziet hier hyperindividualisering optreden, wat wil zeggen dat gezinsleden geen tijd meer voor elkaar uittrekken, en slechts eigen activiteiten ondernemen. Uit de diverse onderzoeken blijkt echter dat er sprake is van de meer sociaal gerich-te variant van het individualiseringsproces zoals Te Kloeze die beschrijft: de associatie . Zowel gezamenlijke als individuele vrijetijds-besteding komen voor binnen de primaire leefsfeer. Het lijkt dus wel mee te vallen met de individualisering in het gezin. Gezinsleden zijn betrokken bij elkaar en een van de belangrijkste toekomstwensen van de jongere blijft het stichten van een eigen gezin.
Een van de meest verstrekkende en duidelijkste gevolgen van individualisering speelt zich in de heden-daagse relaties af. Vrouwen waren vroeger economisch afhankelijk van hun echtgenoot, waardoor scheiden bijzonder moeilijk was. De individualisering bracht (in Nederland) een stelsel van uitkeringen en alimentatiewetgeving met zich mee, wat maakte dat partners in economisch opzicht niet meer afhankelijk van elkaar waren. De nadruk is hiermee op de emotionele relatie tussen mensen komen te liggen. Partners kunnen een eigen invulling geven aan hun verhouding. Deze vrijheid is tegelijkertijd een zware opgave, omdat er geen sprake meer is van vanzelfsprekendheden waar men van uit kan gaan. Veel huwelijken eindigen dan ook in scheidingen. Het hierna volgende hoofdstuk is gewijd aan de oorzaken en gevolgen van echtscheiding.